Wilhelm Busch, 1832-1908

Wilhelm Busch

Wilhelm Busch 

Ach, wat hoort men vaak van kindren, 

die hun medemenschen hindren!

Max en Maurits op de prent
stonden ook daarvoor bekend.

Als hun ouders hen beknorden
en vermaanden, braaf te worden,

riepen ze bij dit vermaan
lachend: ‘Wat gaat ons dat aan?’
- Ja, tot kwaaddoen te allen tijd,

daartoe waren ze bereid! -
Dieren kwellen, menschen plagen,

snoepen als ze er kans toe zagen,

vonden ze veel aangenamer
dan heel netjes in de kamer
stil te zitten op hun stoel,
zonder vechten of gejoel.
- Maar het eindje droeg den last!
't Liep met Max en Maurits vast.
- Daarom, luistert naar mijn raad: 

Ziet, hoe 't stouten kindren gaat. 

Al het kwaad, door hen bedreven,

vind je in dit boek beschreven.

 

Zo begint in vertaling het verhaal waarmee Wilhelm Busch beroemd is geworden, Max und Moritz (1865) dat een bestseller werd en zijn uitgever rijk maakte (Busch had de rechten afgestaan voor een éénmalig honorarium). Hij schreef zelf de teksten bij zijn tekeningen en ontwikkelde een eigen komische stijl van versvertelling. Ook in Nederland werd dit verhaal beroemd onder de titel Max en Maurits, vertaald door T. van Buul in 1922. Een tien jaar eerdere vertaling onder de titel De streken van Jan en Piet was zo slecht geweest, dat die niet eens was opgemerkt.

In 1874 was Wilhelm Busch al een beroemd man. Geboren in 1832 te Wiedensahl, bij Hannover, in een winkeliersfamilie, werd hij na een paar jaar Polytechnische school als kunstschilder opgeleid in Düsseldorf, Antwerpen en München, maar hij kreeg als schilder geen voet aan de grond. Beroemd werd hij wel met zelfgetekende beeldverhalen in verzen, waarvan Max und Moritz uit 1865 het bekendste is. Veel andere getekende vertellingen volgden, maar Busch wilde niet uitsluitend als humorist en satiricus te boek staan. In 1874 publiceerde hij zijn niet-humoristische dichtbundel Kritik des Herzens: Nachdenkliche Betrachtungen des heiteren Philosophen über Schein und Sein, een titel in navolging van Kants Kritik der Reinen Vernunft uit 1781, een werk dat Busch’ denken enorm had beïnvloed. Toch waren veel van deze gedichten ook soms nogal vinnig en de bundel werd niet goed ontvangen; men miste de goedmoedige spot en de plaatjes.

Marie zoekt contact

Marie zoekt contact

 

Marie, die Max und Moritz waarschijnlijk al kende als een van de beroemdste Duitse kinderboeken en het vast voorlas aan haar 5-jarige zoontje Riekje, kreeg Kritik des Herzens in de eerste druk onder ogen, in een linnen band met een roze-rood randje en de titel in Duitse drukletters.

Sinds ze in 1862 Multatuli had leren kennen en het genoegen had ontdekt van een intelligente conversatie, was ze graag in de nabijheid van bekende mannen. Marie had de gewoonte aangenomen om als het enigszins kon, met hen in correspondentie te treden. Multatuli vond die aandachttrekkerij van belangrijke mannen idioot: ‘by al haar andere fouten heeft ze ook den tic altyd korrespondentie te voeren met heeren van de pers. (Hartgens, V.D. Linden, Ds. Vinke, Prof. Harting, den auteur van ‘Dientje’ etc. etc.)’. Ook Frederik Hartsen, de vader van haar kind, had ze zo gevonden en Marie besloot nu ook Wilhelm Busch te benaderen over zijn gedichtenbundel. In januari 1875 schrijft ze haar eerste brief, in het Nederlands. Dat las hij, hij kende de taal nog uit zijn Antwerpse tijd, maar hoe Marie dat kon weten blijft onduidelijk. Misschien probeerde ze het gewoon maar. Volgens alweer Multatuli was haar Duits niet heel goed.

Het makkelijkste was om de uiterlijke vorm van het werkje te prijzen: in januari 1875 schrijft ze hem een brief waarin ze lovend over de vormgeving van zijn bundel is. Dat trof doel. Op 20 januari al antwoordt hij haar, hij die altijd elke confrontatie met vreemden uit de weg ging. Maar het boek was niet zo goed ontvangen en afgewezen om zedelijke verontrusting, schrijft hij haar. Het zal zijn boekje goed doen dat een dame zo vriendelijk haar hand erop legt.

Marie was opgetogen over het contact en schrijft hem meteen weer, nu over een duistere passage uit zijn werk. Ze koos een gedichtje waarin een man verliefd naar zijn spiegelbeeld kijkt voor hij geheel gesoigneerd uit gaat. Hij oefent de wervende uitstraling van zijn ogen, strikt zijn das zwierig en verlaat geurend naar pommade het pand. Kortom, ijdelheid troef, maar onze fat ergert zich eraan dat anderen zo ijdel zijn. Het is deze laatste regel die ze niet begrijpt. ‘Und ärgert sich als wie ein Stint, Daß andre Leute eitel sind’, wat mag ‘Stint ‘hier wel betekenen?

De correspondentie komt op gang

De correspondentie komt op gang.

Het antwoord is van 26 januari, in een veel langere Duitse brief dan de eerste. Het gedichtje vertelt een verhaaltje, zoals je dat aan goede vrienden op een wandeling zou doen, onbevangen in spreektaal, legt hij uit. Dan kun je ook de uitdrukking gebruiken‘ sich ärgern wie ein Stint’.

Oorspronkelijk is het een studentenuitdrukking, en waarom nu juist de spiering, dat kleine visje dat niet eens goed smaakt tot voorbeeld van ergernis genomen is, weet hij ook niet te verklaren, evenmin als de Fransen weten waarom het ‘pleurer comme une vache’ is, huilen als een koe. Het Nederlands en de Nederlandse kunst interesseren hem heel erg, vertelt hij verder, en hij zou graag iets van haar lezen in haar landstaal. Ze heeft hem dus kennelijk verteld dat ze schrijft.

Op 11 februari blijkt ze hem een nummer van De vrye gedachte, het tijdschrift van de Vrijdenkersbeweging en de opvolger van De Dageraad te hebben gestuurd met daarin haar artikel over Vivisectie. Hij laat haar weten er precies net zoals zij over te denken. Dat moet Marie enorm plezier hebben gedaan, alhoewel Busch ook vond dat dieren, net als alle andere wezens, nu eenmaal lijden omdat ze leven. Hij eindigt met ‘Ihr ganz ergebenster’ Wilhelm Busch. Op 11 februari schrijft hij, Marie’s mededelingen over Confucius met aandacht gelezen te hebben. In De vrije gedachte: tijdschrift op onbepaalde tijden, Volume 5 van 1874 had Marie hoogstwaarschijnlijk de lange verhandeling over Oosterse wijsheid gelezen, waaruit ze nu putte. Haar stuk over Vivisectie was daarin ook verschenen.

Marie verliefd

Marie is verliefd

 

Tien maart al is ze smoorlijk verliefd. Ze heeft een foto aan Busch gevraagd, en als hij die gestuurd heeft, schrijft ze Mimi: ‘t Portret van B. is gearriveerd– ware hij liever leelijk geweest! Dat meen ik ernstig! Maar hij is mooi. Ziedaar voor me een allerliefste uitdrukking van gezigt: een zeer vriendelijke man, vriendelijke diepe en scherpe oogen, een regt neusje, een fraaie, in tweeën gescheiden baard, een mooi voorhoofd, goud haar. Geheel chique, en tamelijk dik. Hier liggen voetangels en klemmen. O, o!–  Misschien verdien ik gekapitteld te worden, nu reeds.– Agnès [ haar zuster] deed dit al, en ’t is goed. Ik zal wijs zijn, hoop ik. Maar afscheid van hem nemen, kan ik niet. Daarvoor heb ik zijn innerlijk te lief’. Mimi, en Marie's vriendin Eugénie, die weer in Wiesbaden is opgedoken, zijn stervensbenieuwd naar die kennismaking met Busch, maar Marie verklapt niets, het is haar geheim.

Ze droomt van een complete, ook seksuele verhouding met hem. Ze schrijft Mimi, die op dat moment met Multatuli voor lezingen in Nederland is op 15 maart: ‘Eigenlijk is ’t jammer dat jullie niet subiet Wbaden [Wiesbaden] verlaat. Dan had je er zeker geen schuld aan als ik soms in de kraam moet. […] Ja ernst, als je de uitdrukking van zijn schoon gelaat hebt gezien, zal je je niet verwonderen dat mijn zin in hem, mijn “liefde” zooals je zegt, nog gestegen is. […] Hij weet nu goddank dat ik geen man heb, kan nu vrijer en hartelijkerschrijven; wat ik heel aangenaam vind.’ Zij op haar beurt stuurt een portretje van Riek met Maxje, de hond van Mimi en een portret van vriendin Eugénie, die ze kennelijk heel mooi vond. Zichzelf vond ze bepaald niet mooi –wat ze ook niet was, gezien haar afbeeldingen– , dus van haar krijgt hij geen foto. Hij moet maar denken dat iemand met zo’n mooie vriendin, zelf vast ook niet lelijk kan zijn…

Is Marie eerst ‘Geehrte Frau Anderson’, op 24 maart is ze ineens ‘Meine liebe Frau Anderson’. Ze heeft hem thee uit Nederland beloofd, die hij toen hij daar was zo heerlijk had gevonden. Ze heeft haar vriendin Mimi Hamminck Schepel gevraagd die voor hem mee te nemen en hij is er blij mee. Ze schrijven over kunst en filosofie, over Multatuli’s Ideën en haar schrijfsels. De toon wordt steeds vertrouwelijker.

Op 6 april schrijft ze Mimi: ‘Hij is te Wolfenbüttel, in ’t Forsthaus, om te schilderen; ik wou er ook wel eens zijn. Ik heb nu een groot portret van hem, nog mooier dan ’t andere. Met zijn malle vertelsels maakt hij me ’t hoofd nog meer op hol’. En dan vertelt Marie iets dat Busch haar had geschreven op 2 april 1875. Wat zij tegenover Mimi een ‘mal vertelsel’ noemde is een poëtische vergelijking over domme burgers die een raadhuis bouwden zonder ramen. Ze proberen de zon naar binnen te brengen via emmers en zakken en de slimste zelfs door een muizenval. Dat raadhuis staat op de bovenste halswervel, en de muizenval heet vergelijking. Ach, meine liebe Frau Anderson, zullen we ooit de waarheid in woorden kunnen vangen? Nooit! Na ons dertigste jaar heet de waarheid geloof. Busch gelooft dat slechte verzen de beste poëzie lastigvallen (ich sehe, sie glauben es auch) maar hij gelooft even vast en zeker dat de schoonste poëzie een ritmische gang heeft en een melodische stem– wie das schönste der Mädchen.

Het gekke is, Marie doet het voorkomen als ze hem citeert, alsof Busch haar ‘meine liebe’ noemt door ‘Frau Anderson’ weg te laten, en ook de laatste vergelijking laat ze weg, een verwijzing naar andere meisjes. Ze besluit met ‘Hoe lang ik in mijn toestand verkeren zal, weet ik niet; ik hoop nog een beetje. Als ’t te erg wordt, dan in godsnaam er een eind aan gemaakt, aan die correspondentie. ’t Is een moeilijken zaak, om ’t op zijn hoogte te houden misschien. – Kan het, des te beter. ’t Is een lieve edele kêrel; ik hoop, dat het goed zal blijven gaan. Maar anders – krak! Dan maar van een. Voorhands ‘vlijtig’ schrijven’.

Vlijtig schrijven

Vlijtig schrijven

 

En dat doen ze. Ze heeft er zelfs mooi briefpapier voor aangeschaft, dat ze alleen voor hem gebruikt –– en voor Multatuli om hem met zijn verjaardag te feliciteren. Op 3 april is zij ‘Meine liebe Frau Anderson’ en hij eindigt voor het eerst met ‘Herzliche Grüße’. Ze heeft hem haar ‘Typen’ gestuurd, dat in een Nederlands tijdschrift verschenen was, maar even als haar vriendin Eugénie is hij van mening dat je namen en plaatsen van mensen moet veranderen als je ze als typen beschrijft, op straffe van te moeten verhuizen door onaangenaamheden. Hij vindt haar Typen wel goed, want ze zijn naar de natuur, maar ze zit te dicht op haar modellen. Ze moet maar goed doorwerken aan haar Badhuis-Typen.

Een paar dagen later is zij “Liebs guts Madamchen” en het verheugt hem dat het lenteweer zo goed op haar moreel werkt, ondanks natheid en kou: ze houdt van haar vrienden en vergeeft haar vijanden. Hij plaagt haar, ze is toch geen heilige?  Zo filosoferen ze verder over goed en kwaad, tot hij haar op 19 april vraagt door welke duivels ze toch bezocht wordt, ze is pas 32 jaar. Is het de duivel van de honger of die van de seksuele lust? De lieve God zou erom lachen, de duivel mag weten wat zij doet, ze is een vrouw!

Maar dat komt allemaal veel te dichtbij en in de volgende brief zegt hij dat hij geen biechtvader wil zijn: Marie heeft hem aarzelend Riekjes bestaan opgebiecht.  Maar, schrijft hij een paar brieven later, hij was wel blij met die brief, omdat Marie geen klemmend beroep op hem deed. En wat vrouwen betreft, hij heeft ze hoog zitten; heeft hij geen moeder gehad, kent hij geen innig goede vrouwtjes, die hij niet graag zou missen? Zij, Marie, hoort daar ook bij. Marie deinst terug, en laat weten hem alleen platonisch lief te hebben. Hij antwoordt dat Platonische liefde volgens hem een eeuwig streven is en nooit oplossend. ‘Ein eewig Zielen und Niemalslosdrücken’. Hij gelooft in Zielsverhuizing, wat Schopenhauer noemt ‘Den Willen’, de alomtegenwoordige drang tot leven. Iedere geboorte is een wedergeboorte.

Eind juli wordt het nog aanminniger, ‘Liebe Mary’, maar hij is ook gekwetst: was hij het die had aangedrongen op Platonische liefde, of zijzelf? En is hij daarin niet met Hemelse goedheid van ziel tegemoetkomend geweest? Waarom hem dan nu een ouwe brompot genoemd? Jeugd is maar relatief. Wat hij opvatte als een uitwisseling van gedachten, noemt zij nu een experiment [met het platonische] en wat hij als zijn waarheid in humor gekleed ziet, noemt zij ‘scherts’. Het misverstand duurt echter niet lang en er wordt vrolijk verder geschreven.

De ontmoeting

De ontmoeting

 

Eind september stelt hij ‘Liebe Frau Anderson’ voor elkaar te ontmoeten; volgende woensdag gaat hij van Frankfurt naar Heidelberg en een kleine omweg komt er niet op aan. Hoe zou het zijn als ze elkaar een paar uur zouden zien op het station in Mainz? Marie is opgetogen– en dus spreken ze af tussen zes en zeven uur ’s avonds op dat station. Marie schrijft later: ‘ik ging dus op 6 oktober 1875 tegen de avond per spoor van Wiesbaden naar Kastel [een voorstadje van Mainz, recht tegenover het oude centrum] en met het veerbootje naar Mainz waar ik Busch aan het station zou treffen. Maar hij stond al aan de kade toen ik aan wal stapte’. Omdat het station maar een eenvoudig houten gebouwtje bleek te zijn, gingen ze naar het ‘Holländischen Hof’, het enige hotel zonder bed wantsen volgens Busch. Marie had Riekje meegenomen –waarom toch, als schild? Tot twee uur ’s nachts spraken ze over Busch’ gebrek aan erkenning voor zijn gedichtenbundel, over arme mensen die maar kinderen maken terwijl ze die niet kunnen onderhouden, hij maakte grappen over de aanwezigen en werd ernstig over zielsverhuizing: zou hij Marie in een volgend bestaan ook kennen?

 De volgende morgen was het prachtig weer en Busch stelde voor met haar zoontje naar Hochheim te rijden in een open rijtuig. Het werd een prachtige tocht over het platteland. Riek mocht naast de koetsier op de bok zitten. In Hochheim werd wat gedronken, en ook de koetsier had voor dat doel geld gekregen. Die was echter wat al te gulzig geweest, en op de terugweg slingerde de wagen flink heen en weer. Marie was doodsbang dat Riekje naar beneden zou vallen, maar Busch zei: als hij niet moet vallen, valt hij niet. Schrale troost! Onder de kastanjebomen bij het stationnetje in Kastel namen ze afscheid. De ontmoeting zou eenmalig blijken.

In Wiesbaden aangekomen ging Marie direct naar Dekker en Mimi, om haar verhaal te doen. Dekker, die een liefdesavontuur met Busch verwacht had, vroeg ‘Nu?’ ‘O’, zei Marie, ‘Hij heeft de hele nacht over zielsverhuizing gepraat’. Dekker vond het natuurlijk idioot, twee jonge mensen die speciaal bij elkaar komen om over zielsverhuizing te praten, en Marie moest toegeven dat het ook ongewoon was. ‘“Ik vind het aardig, dat je dadelijk hier komt!” hernam Dekker, terecht denkend, dat hij toch nog den voorrang had in mijn hart’, schreef Marie in haar herinneringen. Terecht…

Marie is altijd van Dekker blijven houden. En door Busch werd de briefwisseling op een laag pitje gezet. Nog een paar keer in 1876, drie uit 1877, en de laatste, van 9 augustus 1878, bestond uit twee regels: ‘ Vor einen Stunde von der Insel im Meer zurückgekehrt, schicke ich Ihnen meinen freundlichen Gruß’. Marie zou de zeventig brieven bewaren en ze in 1908 doen uitgeven. Ze had er meer van verwacht.