Man met hondenkar.

Liefde voor dieren

Dierenliefde

Al heel jong was de kleine Marie begaan met het lot van de dieren om haar heen. Als ze ziet, dat een jongen een vlieg de vleugeltjes uittrekt, moet ze verschrikkelijk huilen en als ze vijf jaar oud net heeft leren schrijven, schrijft ze met potlood: ‘Vogeltjes houden is zaligheid.’ Ze heeft als geliefd speelgoed een schaap met stijve poten, Fili, dat op een Sinterklaasavond aan een doorzichtige draad als cadeau door de kamer was getrokken. Ze is er onafscheidelijk van.

Marie had haar liefde voor dieren van niemand vreemd: vader Peter Anderson was in augustus 1864 medeoprichter van de plaatselijke vereniging voor dierenbescherming, 'De 's-Gravenhaagsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren'. In Nederland was er nog niet zoiets. Sinds 1843 had Engeland een wet waarin die bescherming expliciet geregeld was en de meeste Europese landen waren daarin gevolgd, behalve Spanje en Nederland. Dit ergerde een aantal Haagse Heren zo, dat ze besloten in Den Haag een vereniging op te richten om mishandelde dieren te beschermen. Belangrijkste speerpunt werd de strijd tegen het gebruik van honden als spandieren voor trekkarren, in de volksmond ook wel bekend als 'hondenkar'.

            De hondenkar was een eenvoudig wagentje dat werd voortgetrokken door één of twee honden. Ze diende vanaf de negentiende eeuw als een betaalbaar alternatief voor paard en wagen voor niet al te zware vrachten.

Ook zette men zich in voor verbetering van de slachtvoorschriften.  Om dit te bewerkstelligen hielden de dierenbeschermers lezingen, schreven ze brochures en streefden ze naar betere wetgeving. In 1875 behaalde de vereniging een eerste succes met een wet ter preventie van hondsdolheid waarin ook de mishandeling van honden en katten strafbaar werd. In 1886 werd dierenmishandeling in het algemeen strafbaar gesteld, al bleef het een probleem dat er veel te weinig toezichthouders waren.

 

Marie en dierenmishandeling

Als Marie in juni 1864 voor het Vrijdenkers tijdschrift De Dageraad ‘Ingezonden stukken’ gaat schrijven, doet ze dat met volle ondertekening van haar naam. Dat was een enorme uitzondering, zeker voor een vrouw. Zelfs mannen schreven hun progressieve mening meestal onder pseudoniem.  Maar Marie is nergens bang voor en vindt dat ze zich niet voor haar opvattingen hoeft te schamen.

Met een tussenkopje ‘Dieremartelen’ gaat ze in op het pijn lijden door dieren. Ze noemt de oprichting van de nieuwe vereniging en betwijfelt of het veel zal helpen. Sommige mensen echter doen goed omdat ze dat nu eenmaal uit liefde willen doen, al zijn de overwegingen twijfelachtig. De een doet het ‘omdat mishandelde dieren zwangere vrouwen konden doen schrikken’, de ander omdat God de dieren zo geschapen heeft en bovendien, wat nou pijn bij dieren? Ze eindigt haar nogal verwarrende stuk met een oproep: ‘Vrinden van ' t goede, gevoelige harten, gij zijt immers niet dom? niet zoo dom om niet te willen mêedoen met min of meer dwalende lui in uw oog, als ge samen iets goeds kunt bewerken’.

             Steeds is ze teruggekomen op de behandeling van dieren, die ze gelijk stelde aan mensen en die daarom dezelfde behandeling verdienden. Wilt gij recht voor allen, dan moet ge ’t ook voor de alleronrechtvaardigst behandelde dieren willen, schreef ze aan socialistisch voorman Ferdinand Domela Nieuwenhuis.

 

Het oordeel van Multatuli

Al die malle opwinding over dierenmishandeling kwamen volgens Multatuli voort uit hysterie, onbevredigde geslachtsdrift. Aan Busken Huet schreef hij over Marie: ‘Ze is bezig (en sedert jaren al) met dieren beschermen. Nu, dat is gek. Ik heb haar uitgelegd dat er belangryker en practischer dingen aan de orde zyn. Dat stemt ze toe, maar... […] al die dingen komen neer op hysterische aandoeningen. Dat zei ik haar, en ze zei niet neen. Maar wat baat het! Dat malle schryven en die paardenliefde, die kruistogten tegen vlooien-jagt en hondenplagen - och, 't is alles een treurig pis-aller’. [lapmiddel] En dan vertelt hij hoe Marie van haar armoedje een oud paard van de eigenaar loskocht om het te laten doden. Maar de eigenaar liet het verder werken toen ze weg was. Toen ze datzelfde paard weer voor de wagen zag, ontstond er een enorme ruzie over de identiteit van het paard, bijna een vechtpartij. Hij vindt het van de gekke, maar wel aandoenlijk.

            Als hij in 1875 werkt aan een blijspel, heeft hij Marie en haar malle dierenliefde in gedachten. Hij voltooit zijn stuk niet, maar na zijn dood publiceert Mimi in 1891 de stukken die af zijn onder de titel Aleid. Twee fragmenten uit een onafgewerkt blyspel van Multatuli.

De titel van het boekje is ontleend aan hoofdpersoon Aleid, die opgroeit op een kasteel als de eigenzinnige dochter van een graaf. Twee nichtjes zijn vol van de dierenbescherming en de prille vredesbeweging van die jaren. Ze denken daaraan te kunnen bijdragen door brieven te schrijven aan koningen en staatshoofden, dan zal de vrede vanzelf volgen. En als die regeringsleiders niet willen luisteren, moet het leger maar worden ingezet om hen te overtuigen. Aleid vindt haar idealistische nichtjes onnozel, ze kunnen maar beter met poppen gaan spelen.

Anderson wordt in het blijspel verbeeld als het personage Temia, die een oproep doet aan tsaar Nicolaas om iets te doen tegen de rendiersterfte in Lapland.